top of page

Materiaal en instellingen: 5 tips voor de beginnende straatfotograaf

Tip 1: Camera en objectief

Met welke camera en welk objectief begin je aan straatfotografie?

Simpel: het maakt niet uit.

Begin met de camera die je hebt. Of je nu een spiegelreflex, een systeemcamera, een compact of een point-and-shoot camera hebt: dat toestel ken je en ben je gewend. Je weet waar de knoppen staan en hoe ze te bedienen. Zelfs deze die we altijd bij ons hebben, onze smartphone.


Wat meer bepalend is dan het toestel, dat is het objectief. Veelal worden prime objectieven gebruikt in een bereik van ± 28 tot 40 mm (FF equivalent), omdat die compact, licht en lichtsterk zijn. Dat wil niet zeggen dat je geen objectieven kunt gebruiken met een kleinere beeldhoek. Het nadeel is dat die groter en zwaarder zijn. En ze vallen ook meer op.


Groothoek objectieven dwingen je om dichterbij te komen, om te zoomen met je voeten dus. Je krijgt ook veel meer omgeving, context en details in beeld zodat het gevaar bestaat dat je onderwerp er soms in verloren gaat. Door de grotere scherptediepte, oogt het beeld ook vlakker. Maar omdat je dichter bij staat, creëer je ook dikwijls een gevoel van meer betrokkenheid, intimiteit en affiniteit met je onderwerp.

Ricoh GRIII 18,3 mm — f/7,1 — 1/320 — ISO 640
Ricoh GRIII 18,3 mm — f/7,1 — 1/320 — ISO 640

Tele-objectieven daarentegen vernauwen het perspectief en je onderwerp wordt meer geïsoleerd van de omgeving. Het geeft je ook meer mogelijkheden om creatiever om te gaan met scherptediepte. Het zou kunnen dat het wat afstandelijker oogt maar ook dat kan je creatief benutten.

Canon 5D MIII 100 mm — f/5,6 — 1/100 — ISO 100
Canon 5D MIII 100 mm — f/5,6 — 1/100 — ISO 100

Door de band genomen gebruiken straatfotografen compacte camera’s, omdat ze minder opvallen en ook lichter zijn. Zo zijn er camera’s die specifiek hiervoor zijn ontwikkeld: FUJIFILM X100VI, de Ricoh GRIII reeks, Olympus met zijn OM-D E-M10, of de camera van het iconische merk met de rode stip, Leica M11 of Q3.


Gaandeweg leer je welk brandpunt je voorkeur heeft en wat je het beste ligt. Ieder brandpunt heeft zijn eigen karakteristieken en is dus bepalend voor je beeldtaal.


Tip 2: Belichtingsmodi en -instellingen

Onderzoek ook hier wat je het beste ligt: diafragma-, sluitertijdvoorkeuze of manueel. Iedere modus heeft zo zijn voor- en nadelen.


Diafragmavoorkeuze (A)

De modus als je graag controle hebt over je scherptediepte. Het nadeel kan zijn dat je sluitertijd soms te lang kan zijn om die beweging te kunnen bevriezen, of omdat je soms razendsnel moet reageren zodat de beweging van je camera het beeld onscherp kan maken.

Canon 5D MIII 75 mm — f/2,8 — 1/350 — ISO 100
Canon 5D MIII 75 mm — f/2,8 — 1/350 — ISO 100
Sluitertijdvoorkeuze (T of S)

Met deze instelling heb je controle over het al dan niet bevriezen van beweging. Ook hiermee kan je dus creatief aan de slag. Het nadeel hierbij is natuurlijk dat het diafragma te groot of net te klein is dan je eigenlijk beoogde.

Nikon D810 — 120 mm— f/8 — 1/350 — ISO 100
Nikon D810 — 120 mm— f/8 — 1/350 — ISO 100
Manueel (M)

In deze stand heb je volledige controle over je diafragma en sluitertijd. En al helemaal als je je ISO in automatisch zet. Zo kan je heel snel keuzes maken bij sterk wisselende lichtomstandigheden of bij bewegende of stilstaande onderwerpen; zeker als je die parameters snel kan instellen, soms zelfs met één hand. Mijn favoriete instelling, met de ISO in auto.


Tip 3: Gevoeligheid

En zo komen we bij de functie die het fotograferen in sterk wisselende omstandigheden zo veel makkelijker heeft gemaakt: de automatische ISO.

In de analoge fotografie was de beperkende factor de gevoeligheid van de pellicule. Die lag standaard tussen de 100 tot 400 ISO. Fotografeerde je in zwart-wit, dan kon je nog enkele stops onderbelichten, om het dan te compenseren in de ontwikkeling. Maar veel speelruimte was er niet. In kleur had je nog minder speelruimte. Veelal gebruikte je dan twee of meer camera’s met een andere film erin.

Ricoh GRIII — f/5,6 — 1/100 — ISO 6400
Ricoh GRIII — f/5,6 — 1/100 — ISO 6400

In de digitale fotografie hebben we die beperking niet. Nu heb je met één en dezelfde camera een grote belichtingsspeelruimte zonder noemenswaardig kwaliteitsverlies. Het bespaart je heel wat rekenwerk, en vooral, heel wat frustratie, zoals bewogen foto’s door een te trage sluiter, te weinig scherptediepte door een te groot diafragma, onderbelichte foto’s… Je kan nu van een zonovergoten straat in een donkere steeg duiken zonder je te moeten bekommeren om je diafragma of sluitertijd. Zalig. Een echte gamechanger.


Tip 4: Scherpstelling

Nog zo’n functie die het fotograferen zoveel aangenamer heeft gemaakt: de automatische scherpstelling. Het is een techniek die sterk geëvolueerd is en nog steeds performanter wordt.

Met de huidige ontwikkelingen is het ook een hele studie om de verschillende mogelijkheden onder de knie te krijgen en doelgericht te gebruiken. Het doet ook niet altijd wat het zou moeten doen, of eerder, wat jij wilt dat het zou moeten doen. Dat is vervelend natuurlijk maar dat weegt niet op tegen de vele momenten dat het wél snel en nauwkeurig scherp stelt.

FUJIFILM X100VI — f/7,1 — 1/250 — ISO 250
FUJIFILM X100VI — f/7,1 — 1/250 — ISO 250

Je kunt het nog altijd manueel doen of zone focus gebruiken, maar in straatfotografie is snel scherpstellen meestal doorslaggevend.


Tip 5: Enkel of continue

Als fotograaf trainen we ons om vooruit te zien en interessante situaties te leren inschatten. Dan is het de kunst om op het juiste moment af te drukken. Fotograferen in continue vergroot de kans dat er net dát moment wel tussen zit.

Het enige nadeel: het neemt meer plaats in op je schijf en het kost je extra beoordelings- en bewerkingstijd.

Ricoh GRIII — f/5,6 — 1/800 — ISO 400
Ricoh GRIII — f/5,6 — 1/800 — ISO 400

 
 
 

Comments


bottom of page